Motorolie

Motorolie

Weergaven: 402

Motorolie voor onze Panhard’s

De oorsprong van de Panhardmotor ligt in de tweede wereld oorlog. Hij is ontworpen door ingenieur Delagarde die een verwoed motorrijder was. Vandaar dat de motor veel eigenschappen van een motorfietsmotor heeft. Het feit dat de man in de Panhard fabriek God de vader genoemd werd geeft al aan dat er over het gebruik van excentrieke technieken niet gediscuteerd hoefde te worden.
Heeft God de vader gelijk gehad ??
Het gebruik van deze excentrieke technieken heeft er in elk geval voor gezorgd dat we zelfs 70 jaar na de geboorte van deze motor nog fatsoenlijk mee kunnen komen met het verkeer. Ook heeft hij een motor ontwikkeld die zuinig met brandstof omgaat en toch een hoog vermogen levert. Dat kun je niet zeggen van veel concurrenten uit die tijd met een zelfde of iets grotere cilinderinhoud.

Het is echter wel zo dat de smering bij een Panhardmotor altijd gebrekkig is geweest.

  • De opbrengst van de oliepomp is gering en de oliedruk is laag.
  • De motoren van het type M5, M6 en de meeste M8 motoren hebben geen bronzen bus in het drijfstangoog, een belangrijke oorzaak voor het vastlopen van de pistonpen in de drijfstang.
  • Er is geen oliefilter en de olie inhoud is gering.
  • De motorolie die langs de rollagers lekt word door slingerplaten, gemonteerd op de krukas, gebruikt om de pistonpen en de drijfstanglagers te smeren. De slingerplaten raken na ca. 30.000 kilometer vervuild en dienen dan gereinigd te worden.
  • De lagers van de torsiestaven worden slechts op een punt belast en slijten daar ook sterk .

Geen voordelen dus.
Echter, door de verbetering in kwaliteit van de huidige motoroliën kunnen we op dit vlak grote verbeteringen verwachten. Ik gebruik in een Panhardmotor de hoogwaardige semi-synthetische PENN-GRADE 1® V2 4-Stroke Motorcycle Oil SAE 20W-50 motorolie van Brad Penn die veel zink bevat. De hoge concentratie “zink” (zinc dialkyldithiophosphate ZDDP) die daarin aanwezig is zorgt voor buitengewone anti-slijtage eigenschappen.
Ik ben zeer tevreden over deze motorolie. De motor is merkbaar stiller en de grote concentratie aan ZDDP voorkomt vastvreten van de pistonpen in de drijfstang. Ook de slijtage van de lagers van de torsiestaaf-klepbediening is aanmerkelijk minder. Het valt me ook op dat de motor inwendig heel schoon blijft .
Ik houd een interval van olieverversen aan van 2500-3000 km of 1 x per jaar.

Pierre Peters

Panhard Automobielclub Nederland

Revisie Versnellingsbak

Revisie Versnellingsbak

Weergaven: 364

Tips bij het reviseren van de versnellingsbak

INLEIDING EN HULP­LITERATUUR.
Onderstaande adviezen dienen als aanvul­ling op de Panhard reparatie-handleiding, en zijn voor bet grootste deel gebaseerd op eigen praktische ervaring. Alvorens aan de slag te gaan, is het zeer verstan­dig eerst voldoende literatuur over dit onder­ werp te vergaren èn te bestuderen. Het neder­landstalige werkplaatshandboek van de PLI7 is hiervoor natuurlijk de beste oplossing, waarmee tevens eventuele taalproblemen worden voorko­men. Zoals bekend is dit dank zij de inspannin­gen van Frans van Oosten sinds kort via de club in CD-rom uitvoering te verkrijgen. Degene, die nog geen computer met CD-romdrive bezitten (u verkeert in goed gezelschap – de beste Franse Panhard specialisten zijn nog niet geautomatiseerd), doen er goed aan eerst zo’n werkplaats­ handboek aan te schaffen. Daarnaast is de fran­se uitgave van Revue Technique Automobile “Panhard Dyna Z 1954-1959 et PL17/17 1959- 1965” ook bijzonder nuttig. Naast reparatie aan­wijzingen treft u hierin een uitgebreide weergave van onderdelenmodificaties met gedetailleerde tekeningen en lagermummers aan. Deze heruitgave in de serie “Les archives du collectionneur” van uitgeverij E.T.A.I. kost ongeveer 160..Francs ofwel ± f 25.=

TER OVERWEGING.
Een volledige revisie vaneen Panhard bak was in het verleden al de schrik van de meeste Citroën monteurs. Uit mijn jeugd herinner ik mij, dat in de jaren ’60 de firma Janus van der Meulen in Den Bosch binnen het Citroën dealernetwerk – landelijke vermaardheid had verworven in het repareren van Panhard versnellingsbakken. De
specialist beschikte daar over een eigen “atelier” binnen de garage, wat voor de overige monteurs “verboden terrein” was! Een volledige bakrevisie is dan ook een erg gecompliceerde reparatie, die zonder enig speciaal gereedschap nauwelijks is uit te voeren. Voor een correcte afstelling van de pignon-kroonwielspeling dient men minimaal over de kaliberset DIC en DAC te beschikken. Verder is het raadzaam alle afstel handelingen – en dat zijn er nogal wat – met de hoogst mogelij­ke precisie uit te voeren. Een voorbeeld hiervan is het volgende: op diverse plaatsen in de bak worden de axiale lagerspe­lingen afgesteld met zg. shimms. Dat zijn dunne metalen opvulschijfjes in een paar vaste diktes (bv. 0,10, 0,15, 025mm), die tot een bepaalde dikte achter het betreffende lager worden gelegd tot de axiale speling binnen de door de con­strukteur vastgestelde marge is gebracht. Tot zo ver is alles nog wel duidelijk. Bij het opmeten van de diverse shimms blijken deze echter zelden de voorgeschreven waarden te hebben, maar 0.08 of
0.12 in plaats van 0.10. En 3 shimms van “0,10” blijken dus geen 0.30 maar bijvoorbeeld 0.36mm dik te zijn! Dat kan betekenen dat na afkoeling van het voor montage voorverwarmde carter er een as tamelijk vast tussen zijn lagers zit
in plaats van juist vrij draaiend. Het is daarom beter om van alle shimms voor het gebruik eerst de juiste dìkte met een micrometer vast te stel­len.

REVISIE-ADVIEZEN EN HANDl­GE HULPGEREEDSCHAPPEN.

  • Wanneer men begint met een bak die al een onbekend lange tijd ergens (zonder deksel?) is bewaard, is het altijd aan te raden de zaak geheel te demonteren, om alle onderdelen te controle­ren. Vaak zult u constateren, dat diverse onder­delen als gevolg van lange opslag in een vochtige omgeving en/of waterinfiltratie via de peilstok(!) door roest zijn aangetast. Dit zelfde geldt zeker voor naalden en kogels in de diverse lagers van de bak. De volgschade van een kapot gelopen lager is vaak aanzienlijk (astappen, synchrorin­gen, tandwielen!). De magneten op de aftapplug­gen houden alleen de grotere metaaldelen vast, terwijl het metaal slijpsel in de olie zijn verwoestend werk blijft doen. Ook komt het voor dat lagerbuitenringen zich ondanks een juiste bor­ging gedeeltelijk uit hun zitting hebben gewerkt,
    met name in het grote linker zijdeksel.
  • Vanwege de mindere betrouwbaarheid van de oudere typen bakken is bet verstandig de keuze te beperken tot een versnellingsbak van het type C (2,3,4 gesynchroniseerd, vanaf serienr. 3407,
    gemonteerd in de PL17 vanaf 7/1959 tot 9/1962), of van het type CS (1,2,3,4 gesynchro­niseerd, vanaf serienr. 3420, gemonteerd in 17- en 24 serie vanaf 9/1962 tot einde productie).
  • Veel onderdelen van de types C en CS zijn gelijk. Let echter goed op: er zijn ook diverse onderde­len die er bijna gelijk uitzien maar toch verschil­lend zijn, zoals schakelassen en -vorken, onder­delen van 1e en 2e versnelling, de lagerbus van het achteruit tandwiel, het bovenhuis, de hevel van de bovenste versnellingskabel in het boven­ huis, en de hevel in de stuurkolom (blz. 197 van RTA Dyna/PLI7). Het kan in de praktijk erg han­dig zijn als u over een reserve bak van hetzelfde type beschikt, die eventueel als onderdelendonor kan dienen.
  • De overbrengingsverhoudingen in de meeste bakken zijn gelijk. Uitzonderingen hierop vor­men de besteluitvoeringen, de break en de “Montagne uitvoeringen” voor bergachtige lan­den, die een pignon-kroonwìel overbrenging van 11 op 24 hebben, en de 24 CT met MlOS-motor vanaf 1965, die alleen een langere 4e versnel­lingsoverbrenging (16 op 26) heeft voor een hogere topsnelheid. Hiernaast een overzicht. Alle “korte” bakken met een pignon/kroonwiel overbrenging van 10/24 in wagens met een 380 bandenmaat én alle bakken van de Dyna Z-serie met 400 bandenmaat zijn  uitgerust met een kilometerteller aandrijving van 11 tanden (wormwielv an reductie-as) op 16 tanden (tand­ wiel kilometerteller aandrijving). De normale bakken van wagens met een 380 bandenmaat hebben een kilometerteller aandrijving van 10 op 15 tanden. Wees hierop bedacht bij het uitwisselen van onderdelen.
  • Aan de achterzijde van de bak bevindt zich een metalen “staartstuk” waarmee de bak op de traverse tussen de beide uitlaatpijpen vast zit. Dit staartstuk is aan de bak bevestigd met twee MS bouten en moeren. De boringen in het bak car­ter zijn niet erg nauwkeurig, en hebben meestal een diameter van ruim 9 mm, waardoor deze bevestiging vaak na verloop van tijd los gaat zit­ten. Dit heeft springende bewegingen van de aan­drijfunit tot gevolg bij bet bedienen van de kop­peling. Ingebouwd zijn deze bouten nagenoeg niet bereikbaar. Een preventieve oplossing is deze boringen tot 10 mm te vergroten, en het geheel met 10 mm bouten, plaat-ringen en zg. nylockmoeren te bevestigen.
  • Als gevolg van een te krappe olie doorstroming tussen het schakel- en differentieel gedeelte van de bak is het bakhuis in mei 1965 inwendig gemodificeerd. In geval van een volledige demontage is deze modificatie zeker aan te raden, en voorkomt u het risico van een vastlopende versnellingsbak tijdens een met hoge snelheid gereden traject.Op bijgaand vooraanzicht van het lege bakhuis zijn duidelijk de beide te boren gaten en hun respectievelijke diameter te zien. Na bet boorwerk (de boor van 12mm overleeft deze inzet meestal niet) de gaten iets glad nabewerken, en het bakhuis grondig reini­gen.
  • Respecteer de belangrijke aantrek­ koppels bij het vastzetten van de diver­se bevestigingen. De grote 26mm moer waarmee het kroonwiel op de reductie as is bevestigd vraagt hierbij speciale aandacht. Deze moer dient met 20 Mkg vastgezet te worden. Mijn ervaring is, dat de as boven de ±24 Mkg al snel iets gaat vervormen, waardoor de pignon/kroonwiel speling niet meer instelbaar is. Vermoedelijk ontstaat ditprobleem omdat het aantrekkoppel boven het maximale bereik van veel midden formaat momentsleutels uitkomt, waarna een ongecon­troleerde extra ruk wordt gegeven. Hiermee blijkt men erg snel over de limiet te gaan, waar­mee de reductie as licht wordt vervormd. Nadat een micrometer test van de as aanvankelijk geen onnauwkeurigheid aantoonde, kon ik uiteinde­lijk na veel zoeken met een gevoelige microme­ter vaststellen dat de as wel degelijk licht ver­vormd was. Het zelfde euvel ontdekte ik daarna in meerdere gevallen bij assen uit diverse gede­monteerde bakken.
  • De originele bevestiging van het bovendeksel kan men beter vervangen door nylockmoertjes met schijfringen, waarmee de borgstrippen tot museumstukken worden gedegradeerd. Let op een voldoende olieafdichting om de dekselbe­vestiging: stukjes rubber slang om de tapeindjes, en rubber schijfringen onder de 4 metalen rin­gen en nylockmoeren. Zet het deksel beslist niet te vast (0,2 M kg) daar anders de schakeling zwaar en hakerig zal worden.
  • Ter voorkoming van overdruk in de versnellingsbak heb ik op het horizontale achterste deel van het bovendeksel een overddrukventiel gemonteerd. Gezien mijn jarenlange R16 erva­ring was dit uiteraard van deze Renaultbak afkomstig, maar u zult een dergelijk overdruk­ klepje op welhaast iedere versnellingsbak aan­ treffen. Dit klusje is simpel: u boorteen gat op de voor deze tap voorgeschreven kleinere diameter, tapt het vereiste schroefdraad, maakt de zaak goed schoon, en monteert het klepje desnoods met iets Loctite. Hiermee kan de omslachtige en bovendien siecht werkende fabrieksoplossing met de slang tussen bak en motor vervallen.
  • Bij de montage van de synchro-ringen van de 1e en 2e versnelling op de hoofdas dienen de olieboringen zich in lijn bevinden. Na een ver­keerde montage is de synchronisatiering na één keer terugschakelen versleten, zoals ik in de jaren ’70 al eens mocht ervaren. Het is dus niet nodig dit nog eens te bewijzen, temeer daar de prijs van synchro-ringen inmiddels is gestegen tot boven de 95 gulden per stuk!
  • Vergeet niet tijdens de montage van de hoofd­as in de bak met een door deze as gestoken las­
    draad of iets dergelijks het olietoevoerpijpje op de reductie-as (in bet achterste gedeelte) door het gat in de pignon kop te leiden.
  • Bij montage en demontage van het voorste ver­snellingsbakdeksel is het raadzaam bet bakhuis rondom de bevestiging iets op te warmen om de zijdelingse klemspanning van het deksel in de rand van bet bakhuis op te heffen.
  • De montage van het voordeksel wordt naast bovenstaande extra vergemakkelijkt door met een stevig stuk electriciteitsdraad de beide tandwiel­ assen zover op te lichten, tot zij zich precies voor bun lagering in het deksel bevinden.
  • Controleer nauwkeurig de zitting van bet grote prise-aslager in bet voorste versnellingsbakdek­ sel (6206). Het komt voor dat deze zitting zover uitgeslagen is, dat het lager er koud al bijna uit­ valt. Eenmaal op bedrijfstemperatuur zal het lager met prise-as als gevolg van de forse uitzetting in zijn zitting liggen te rammelen. Dit heeft met name nare gevolgen voor bet kleine kogel­ druklagertje tussen prise-as en hoofdas (51102), wat meestal met breuken in zijn kooi wordt aangetroffen. Voor alle kogellagers die zwaar en/of op hoge toerentallen worden belast (en dus ook hier) wordt door de lagerfabrikanten de voor dezelfde prijs verkrijgbare C3 kwaliteit met iets meer “lagerluft” geadviseerd.Een op de prise-as lagerzitting afgekeurd voordeksel wordt NIET weggegooìd, doch als volgt tot Panhard speciaalgereedschap gemodificeerd: Aan de bovenzijde van de binnenkant van het deksel bevinden zich 4 uitsparingen, waarvan er 3 zijn bewerkt als zitting voor de stelringen van de schakelvork assen. Hiermee worden de 3 schakelvork gleuven netjes in lijn afgesteld voor de bedieningsvinger, die daartoe aan de onder­ zijde uit het bovenhuis steekt. Van het afgekeur­de deksel worden van binnen uit de 3 bewerkte uitsparingen met een 6mm boor naar buiten doorgeboord, zodat na montage van dit deksel de schakelassen met een passende schroeven­ draaier eenvoudig zijn in te stellen. In tegenstelling met de officiële reparatie advie­zen begint u met de voorlopige instelling van de achteruit (het kleine linker vorkje), tot het volledig ingrijpen van de beide tandwielen in inge­schakelde toestand. Tijdens het in lijn brengen van de overige 2 schakelvork gleuven (achteruit weer in neutraal) zult u merken dat de achteruit afstelling iets teruggedraaid dient te worden tot alle vorken correct functioneren en in lijn liggen, met in acht neming van de voorgeschreven speling tussen schakel mof en tandwielen. Indien de achteruit tandwielen in goede staat verkeren en de bedieningskabels goed zijn afgesteld, is hiermee een “uit de versnelling springende achteruit” vrijwel uitgesloten. Vergeet overigens niet voor de definitieve montage van bet goede voordeksel (met vloeibare pakking) het borgstripje van de drie schakelvork assen te monteren, na deze met hun stelringen voorzichtig met de schroevendraaier snede in lijn gedraaid te heb­ben!
  • Let op een goed functionerende afdichting van de oliepeilstok; het originele afdichtkapje is meestal niet meer toereikend, waardoor er bij nat weer water de versnellingsbak kan binnen­ dringen. Wanneer tevens de verversingsinterval van 6000 km als ouderwets wordt afgedaan, zal dat op zijn minst desastreuze gevolgen hebben voor lagers en synchro-ringen. Ik heb eens zo’n bak gedemonteerd: er kwam geen olie maar bruine drab uit, en de synchro van de 3e ver­ snelling was zo goed als gesmolten (!); van de onderdelen was er nagenoeg niets meer bruikbaar terwijl deze bak nauwelijks 63000 km had
    gedraaid!
  • De borgpen van de kilometerteller kabel achter op bet differentieel-huis is erg slecht toeganke­lijk. Daarom monteerde ik bet ding nooit. Het bleek ook niet nodig te zijn, want er is bij mij nog nooit een tellerkabel los geschoten. Mijn ervaring geldt alleen voor Dyna en PLI7, maar gezien de identieke constructie zal dit met de 24 typen geen verschil uitmaken. De montage van de teller kabel is tamelijk eenvoudig:
    1. Zorg dat de auto zonder verwarmingsslangen met ingeschakelde 4e versnelling op een vlakke ondergrond staat (met aan de achterzijde vol­ doende vrije ruimte!)
    2. Druk het tellerkabel einde in zijn zitting terwijl u de auto langzaam naar achteren duwt.
    3. Na korte tijd merkt u dat bet kabeleinde in zijn “slot” zakt.
  • Omdat tijdens bet afstellen van de kabels bet zicht op de werkzaamheden door bet deksel in bet bovenhuis nagenoeg nihil is, heb ik daarvoor eerst een handige mini looplamp geconstrueerd. Hiervoor neemt u een zeer klein fittingloos lamp­je van bet type dat men in de meeste moderne autodashboards vindt. (één dashboard biedt op een sloperij gelijk een aantal reservelampjes; handig, want ze zijn niet erg schokbestendig). Voor de demontage uit de fitting kunt u gebruik . maken van een paperclip waarvan een uiteinde . in een heel kort haakje is omgebogen. De fìttin­gen uit de dashboards hebben een wat grotere diameter en zijn daarom niet zo handig. Beter is een kleinere fitting te zoeken met een diameter van ±7mm (o.a. in asbaklampje Citroen Visa), waarmee deze verlichting tevens zeer geschikt is voor de inwendige inspectie van remcylinders. Aan deze fitting soldeerde ik ± 1meter twee-ade­rig electrodraad, wat in een buigzame plastik ommanteling (zg. tule) werd verpakt. Daaraan kan desgewenst nog een lengte draad worden bevestigd, die met een praktische stekkeraan­sluiting op de 12V stroombron.wordt aangeslo­ten. Met behulp van deze minilooplamp kan men door het olievuldeksel de schakelbediening in de bak belichten, waarmee tijdens het afstellen toch iets zichtbaarwordt (en dat is beter dan niets)
  • De kabelbediening heeft diverse scharnierende verbindingspunten,waarin doorgaans enige slij­tagespeling is ontstaan. Vanzelfsprekend biedt een nagenoeg speling vrije overbrenging de meest directe en precieze schakeling. Over dat onderwerp de volgende praktische tips:
    – Aan de bovenste bedieningskabel is aan beide uiteinden een vorkje geschroefd, wat met een asje en een splitpen aan een bevel is bevestigd. Deze bevestiging vertoont meestal enige speling • De diameter van deze asjes is 5mm in een Dyna Z, en 6mm in een PL17. In de 24 modellen is het asje aan bakzijde 6mm dik, maar aan de pookzijde 8 mm.
  • De beide kogelgewrichten van de bovenste bedieningskabel moeten beslist vrij kunnen bewegen; de minste klemming, vooral aan de stuurkolomzijde, kan tot gevolg hebben dat de derde versnelling niet voldoende ingeschakeld wordt, wat “eruit springen” tot gevolg heeft. Het schakelmechanisme is aan de stuurkolom­ zijde uitgerust met een forse hevel, waarbinnen een kogelkop met aan beide zijden een halfhol schijfje heen en weer glijdt. Deze hevel is bij Dyna Z en eerdere PLl7 modellen aan de ach­terzijde open, waardoor nogal wat speling kan ontstaan. Vanaf juli 1960 werd een dichte hevel gemonteerd. De montage van deze dichte hevel kan als vervanging van bet oudere type soms een aanzienlijke speling opheffen.
  • Het afstellen van de bedieningskabels begint met de bovenste kabel. De basismaat is boven­ rand van bovenste deel van bet bak bovenhuis (waar de buitenkabel met 2 boutjes op wordt bevestigd) tot hart van de hevel aan de zijkant van bet bak bovenhuis = 91+/-6mm. Dat is een ruime tolerantie. Wanneer de schakelvork gleu­ven precies in lijn staan, kan de bovenkabel als volgt worden afgesteld: zet de schakeling in neu­traal en maak de bevestiging van de kabel aan de hevel op het bak bovenhuis los. Zoek met de hevel het middenpunt van de schakelvingerspe­ling in de schakelvorkengleuf. Meet op dit punt de afstand tussen hart bevel en bovenrand van bovenste deel van bak bovenhuis. Stel de boven­ kabel met de 2 moeren op deze afstand in en monteer de kabelvork weer aan de hevel. De afstelling van de onderste bedieningskabel is geheel conform de instructies uit het werkplaats­ handboek, en begint met de basisinstelling van 10 mm tussen de flensrand van het bak bovenhuis en de stelmoer van de buitenkabel, waarna de contramoer wordt vastgezet. Houdt de versnellingshendel aan de stuurkolom inde neutrale positie tegen de aanslag in de lijn van de le en 2e versnelling vast (met een doek aan het stuur vastbinden o.i.d.). Meet hoever het schroefdraad van de binnenka­bel uit de stelmoer aan de linkerzijde van het bovendeksel uitsteekt en noteer deze maat als ‘basis. Draai vervolgens de stelmoer uit het bui­ten schroefdraad. Steek het looplampje in de vul­opening van het bovendeksel. Met enige moeite ontwaart u de schakelvinger die naar beneden door de plaat met het schakelrooster als gleufpa­troon steekt. Deze plaat beweegt met de schakel­vinger mee, en is dus niet verbonden met de schakelvorken die door de schakelvinger wor­den bediend om de gewenste versnelling in te schakelen. Helaas ontneemt de schakelrooster­plaat een groot deel van het zicht.in de bak, maar wanneer met een forse schroevendraaier de sehakelvinger tegen de druk van de zichtbare spiraalveer zijwaards wordt gedrukt, ziet u net boven de schakelvinger de schakelvork as van 1e en 2e versnelling (middelste) en rechts daarvan de achteruit as. Middels de grote schroevendraaier drukt u de schakelvinger zijwaards tegen de veerdruk in, zodat het hart van zijn bevestigingsbout zich in één lijn bevindt met de hartlijn van de schakel­vork as van de 1e en 2e versnelling; vervolgens drukt u 2mm verder richting schakelvork as van de achteruit en draait u de stelmoer met zijn kartelring vast. Maak de versnellingshendel los en controleerde afstelling. Wanneer blijkt dat de hendel iets meer richting achteruit getrokken moet worden om de 1e of 2e versnelling in te schakelen, dan dient u de schakelvinger iets meer dan 2mm richting achteruit af te stellen. Als de hendel juist iets naar voren gedrukt moet worden om de 1e of 2e versnelling in te schake­len zult u de schakelvinger iets minder dan 2mm richting achteruitschakel as af dienen te stellen. Noteer bet bereikte resultaat per ingestelde afstand, waarmee al spoedig een bepaald sys­teem uit die gegevens zal blijken. Op deze wijze komt men veel sneller totceen goed eindresultaat en dat was in ieder geval mijn uitgangspunt.
  • Tot slot nog een belangrijk advies, waarmee u zich veel narigheid en erg vieze handen kunt besparen: zet de bouten van de aandrijfassen op de differentieelflenzen aan beide zijden met het voorgeschreven aantrek-koppel van 6,5 +/- 0,5 M kg vast. Gebruik hiervoor een goed passende zeskant dop; eenmaal rond gedraaide bouten zijn namelijk niet eenvoudig te verwijderen! In de handel zijn speciale, ±6cm lange, slanke 12mm doppen voor gebruik op een normale dopsleutelset verkrijgbaar voor de prijs van ± f35,=. Overigens is slechts de bij een vrijhan­gend wiel in de bovenste positie gedraaide bout met een slanke dop bereikbaar.Het in de praktijk toepassen van bovenstaande afstellingsadviezen zal zonder buitensporige slij­tage van bepaalde onderdelen een vrij soepel werkende schakeling kunnen opleveren. Dat neemt niet weg, dat een Panhardbak niet als een moderne “gooi-en smijtbak” is ontworpen, en daarom bij voorkeur met de nodige omzíchtig­heid behandeld wenst te worden(noblesse obli­ge!). De synchronisatieringen zijn van een tame­lijk miniatuurformaat, en daarom dus niet bestand tegen het bij hogere toeren ruw terug schakelen in een lagere versnelling. Denk aan de prijs van één synchronisatiering van bijna €45,- en schakel pas bij een lager toerental terug! Druk de schakelhendel of pook ook niet met geweld in een versnelling; als de synchro ring goed werkt, zal deze nadat de versnellingshendel zachtjes tegen de betreffende versnelling wordt aangedrukt zelf bet moment aangeven wanneer de draaisnelheid van zijn tandwiel voldoende is afgeremd, en vervolgens de betreffende versnel­ling er als bet ware “in zuigen.” Dat kost bijna een halve seconde, en is dus beduidend trager dan de synchronisatie van de meeste moderne versnellingsbakken. U kunt deze vertraging ech­ter voor een gedeelte compenseren en tevens de schakelbediening in zijn geheel versoepelen door op de “dubble clutch” manier te schakelen: koppeling in – naar neutraal – koppeling op – koppeling in – naar volgende versnelling – kop­peling op. Bij terugschakelen kan desgewenst iets tussengas worden gegeven. Bij de C-bakken van vóór september 1962, dus 3417 of ouder, is het inschakelen van de ongesynchroniseerde 1e versnelling soms wat lastig. De oplossing hier­ voor is simpel: schakel via de 2eversnelling naar de 1e, daarmee gebruik makend van de synchro van de 2! Een dringend advies betreft nog het bedienen van de koppeling. Het “druklager” bestaat slechts uit een koolstof schijf. Bij ingetrapte koppeling wordt middels deze schijf de draaiende druk­ groep ingedrukt. Door de wrijvingsslijtage zal de koolstofschijf steeds dunner worden. Het is daar­om niet verstandig om veelvuldig met ingetrapte koppeling een verkeers oponthoud af te wachten!
  • Tot slot nog een goede raad die ik van mijn oude – leermeester de heer Hugenholtz heb meegekre­gen: ververs ook de versnellingsbak en differen­tieel olie regelmatig (± iedere 6000 km of onge­veer ieder jaar), en bij warme bak (de olie is dan wat vloeibaarder, en spoelt zo de erin zwevende ongerechtigheden ook makkelijker mee naar buiten). Gebruik daarvoor liefst een wat ruime opvangbak, aangezien vooral de olie uit de differentieel aftapplug vaak voor een gedeelte in de traverse loopt. Vul de olie uitsluitend bij als de wagen weer horizontaal staat, en nooit meer dan de maximum niveaustreep op de peilstok (maar ook niet echt minder; er gaat maar 0,8 ltr. ínl).
  • Ook hier geldt, dat de olie niet alleen een sme­rende-, maar ook een koelende taak heeft. Dat dit laatste van belang is, zien we aan de 24- modellen, die voor een betere koeling van de versnellingsbak standaard zijn voorzien van een extra luchtvanger onder aan de traverse (als die al niet eerder het slachtoffer is geworden van een bodemobstakel!)

Rolf Nijenhuis. (Koerier 136, Dec. 2001)

Panhard Automobielclub Nederland

Een VW koppeling in een Panhard?

Een VW koppeling in een Panhard?

Weergaven: 330

Een VW koppeling in een Panhard?

 

Bij het beëindigen van de productie van Panhard personenauto’s in 1967 stopte uiteraard ook de vernieuwingen op het technisch vlak. Na 1967 is er natuurlijk veel verbeterd; er zijn na deze periode veel zaken ontwikkeld zoals elektronische ontsteking, ABS en andere elektronische hulpmiddelen, stuur- en rembekrachtiging etc.
Een van de dingen die rond 1967 zijn intrede hebben gedaan is de diafragmakoppeling. Deze volgde de verenkoppeling op die o.a. te vinden is in onze Panhards  en die in die periode overigens gebruikelijk was bij alle merken.

Een auto die wel deze ontwikkelingen heeft doorgemaakt op technisch gebied is de VW kever.
Deze auto is veel langer in productie geweest en heeft daarom kunnen profiteren van de technische vooruitgang.
Als je dus in dit geval de koppeling van een Panhard wilt verbeteren is het logisch om de VW kever koppeling op dat vlak eens beter te bestuderen.
De eerste vraag die we moeten stellen is deze: Voldoet de koppeling in onze Panhard niet ??
Daarvoor moet je de voor- en nadelen van beide koppelingen op een rijtje zetten:

Nadelen van de origineel gemonteerde Panhard koppeling:

  • Het gemonteerde grafietdruklager mag uitsluitend worden gebruikt om te koppelen; het ingetrapt houden van de koppeling bij verkeerslichten of in een file is ongewenst en zelfs schadelijk voor de koppeling.
  • Bovengenoemd druklager veroorzaakt ook veel wrijving; dit is merkbaar door een behoorlijke toerenverval bij ingetrapte koppeling. Hiervoor moet noodgedwongen het stationair toeren hoog worden afgesteld.
  • De verenkoppeling kan slecht tegen hogere toerentallen tijdens het ontkoppelen.
  • De bestaande verenkoppeling is niet sterk; het is mogelijk om bij een redelijke belasting de koppeling te laten slippen, wat uiteraard zeer ongewenst is omdat de koppelingsplaat zijn werking hierdoor verliest.
  • De koppeling is moeilijk af te stellen, d.w.z. de veerspanning moet voor alle veren gelijk zijn en de drukvingers moeten goed zijn afgesteld.
  • De koppeling is stoterig; met name achteruit rijden gaat gepaard met een bokkig rijgedrag, zeker vanaf stationair toerental maar ook in het hogere toerenbereik.
  • De slijtage op de veren en drukvingers is relatief hoog.

Voordelen van een diafragmakoppeling:

  • In combinatie met een kogellagerdruklager is het continue inhouden van de koppeling technisch mogelijk en niet schadelijk voor het mechaniek.
  • Met dit druklager treed geen toerenverval meer op en kan het stationair toerental dus lager worden afgesteld.
  • De koppeling is uitstekend opgewassen tegen hoge toerentallen tijdens het koppelen.
  • Grotere drukkracht op de koppelingsplaat en minder kracht nodig om te koppelen.
  • Veel minder kans op slip bij een grote belasting.
  • Veel langere levensduur en afstellen van de drukveren is niet nodig.
  • Geen stoterig rijgedrag meer.
  • Een Duitse LUK koppeling voor een VW kever is waarschijnlijk over 100 jaar nog leverbaar.
  • Relatief goedkoop door groot productievolume.

 

De conclusie is dan snel getrokken: een diafragmakoppeling is veel beter dan de destijds bij Panhard ingebouwde verenkoppeling. Het is daarom geen toeval dat deze koppeling zo massaal in handgeschakelde auto’s wordt ingebouwd.
De volgende vraag werpt zich dan op: is het uitvoerbaar om een, in dit geval VW-, diafragmakoppeling in te bouwen in een Panhard ?
Het antwoord is eenvoudig: Ja, dat is met een kleine aanpassing zeer goed mogelijk. Uitsluitend het vliegwiel moet minimaal worden aangepast. De perspassing op het vliegwiel moet enkele millimeters worden uitgedraaid. Voor een ervaren draaier een werkje van enkele minuten.
De boutgaten en boutgatdiameter is hetzelfde dus na het uitdraaien van het vliegwiel is het plug en play!
Bij alle aanpassingen die ik aan verschillende Panhard vliegwielen heb gepleegd is het me opgevallen dat de perspassing op het vliegwiel ovaal van vorm is. Volgens Joannes, overigens ook een tevreden gebruiker van deze diafragmakoppeling in zijn Dyna Veritas en al een enkele Mille Miglia hiermee achter de kiezen, komt dit doordat het vliegwiel door de warmte enigszins is kromgetrokken. In elk geval de perspassing dan. Het is daarom niet erg dat dit weer in de ronde vorm word teruggebracht.
Let wel dat het vliegwiel niet meer gebruikt kan worden om de oude koppeling terug te plaatsen!
Dat is geen probleem, omdat de voordelen overtuigend zijn, maar ik wil het hierbij toch gezegd hebben.

De volgende aanpassing is het druklager. Ik heb zelf een druklager gemaakt op basis van een hoogtoerig kogellager, een behuizing van een grafietlager van een Peugeot 403 en een van messing gedraaide druktafel die de verbinding verzorgt tussen de drukgroep en het druklager.


Dit was nogal een gepuzzel omdat het lager net iets te breed was en ik daardoor zeer exact heb moeten werken om het werkend te krijgen.
Vanaf heden hoeft u dergelijke acrobatische toeren niet meer uit te halen.
Panhardis heeft namelijk een passend druklager, uitgevoerd met een kogellager, sinds kort in zijn programma. Onze magazijnmeester Wim Boers zal u dit lager ongetwijfeld kunnen leveren vanuit ons clubmagazijn, dus deze hobbel is eenvoudig te nemen.

Ik gebruik de standaard koppelingsplaat; echter, het is ook mogelijk om een koppelingsplaat van een Renault Estafette te gebruiken. Het voordeel van deze plaat is dat deze uitgevoerd is met dempingsveren. Dit zou het schokkerige optrekken vanuit stilstand nog verder moeten elimineren.
Ik kan u echter niet zeggen of het gebruik hiervan een significante verbetering in het rijcomfort oplevert omdat ik geen ervaring heb met deze koppelingsplaat.

De afstelling :
De afstelling van de koppeling is afwijkend van voorheen.
Voorheen was het absoluut zaak dat het grafietlager uitsluitend tijdens het koppelen contact maakt met de drukgroep.
In de huidige vorm is het andersom! Nu moet het druklager permanent meelopen met de drukgroep.
Dit omdat er anders, door het hoge toerentalverschil, een grote slijtage optreedt op het lager.
Let hierop tijdens de afstelling !

Na de aanpassing valt het op dat de motor met een veel lager stationair toerental kan functioneren.
Was het voorheen ca 1200 tpm stationair, nu kan men volstaan met ca 800 tpm.
Trapt men nu de koppeling, in dan blijft het motortoerental constant. Permanent de koppeling inhouden in fileverkeer of bij verkeerslichten is nu geen probleem meer. Het optrekken gaat nu soepel en nagenoeg zonder trillingen of stoten. Bij hoge toerentallen schakelen gaat merkbaar beter.
Mocht het zijn dat uw Panhard toe is aan een verse koppeling dan is deze modificatie sterk aan te raden.
U krijgt een nog beter rijdende auto die beter bestand is tegen de drukte van het hedendaagse verkeer.

Pierre Peters

Panhard Automobielclub Nederland

De Knight motor / de SansSoupapes

De Knight motor / de SansSoupapes

Weergaven: 923

De Knight / Sansoupapes Motor

Uit: Citroscopie Magazine no 25,

Inleiding
Dit artikel gaat over de schuivenmotor van Panhard. Eigenlijk vind ik dat een onzinnige naam; de Franse benaming dekt de lading beter (zonder kleppen). Het principe is dat er in de cilinder twee conservenblikjes onafhankelijk van elkaar op- en neergaan, aangestuurd door een excentrisch gelegen as in het carter, om de ademhaling van de motor te verzorgen. Die as heet in het Frans vilebrequin latéral oftewel zijdelingse krukas; ook wel arbre (of axe) des excentriques. Deze as heeft lange en korte drijfstangetjes voor de bussen. In de bussen zitten sleuven voor de aan- en afvoer van gas. Het systeem had zijn voordelen (het door gebrekkige metallurgische kennis kwetsbare kleppenmechaniek (alhoewel Panhard-motoren met kleppen als onverwoestbaar golden) en het lawaai van de in het begin blootliggende kleppen werd vermeden; rendement en koeling was beter) maar ook nadelen (te ingewikkeld voor “gewone” monteurs en een hoog olieverbruik door de smering van drie bussen (1 vaste, 2 bewegende) per cilinder). Na de oorlog 39-45 ging Panhard over op klepbediening, maar eigenwijs als La Doyenne nu eenmaal was , was ook die weer nogal onconventioneel.

Nu het artikel:
De automobielhistorie kent geen lineaire ontwikkeling. In het begin van de twintigste eeuw, wanneer de hoofdkenmerken van de hedendaagse explosiemotor nog niet helemaal vastliggen, zoekt men op allerlei gebied naar verbeteringen voor de vier cycli van Beau de Rochas: inlaat, compressie, explosie en uitlaat.
De Moeder der Merken wilde bij deze vooruitgang niet ontbreken. Tijd dus voor een niet-uitputtende rit door de technische wereld van de schuivenmotor.

Op 18 juli 1905 precies patenteren Charles Yale Knight en Lyman Bernard Kilbourne, twee Amerikanen die in Chicago wonen, hun ééncilinder voor industriële doeleinden (aandrijven van machines) die zó ontworpen is dat hij het kleppenmechaniek niet nodig heeft.
Midden 1906 ontdekt Panhard-Levassor deze motor en men besluit hem te testen. Deze test zal twee jaar duren en zal leiden tot het adopteren van dit motortype in 1908 (en niet in 1911, zoals in een eerder artikel vermeld stond).
Deze motor wordt voor het eerst toegepast in 1909 in een 20 CV model (zie afbeelding 3 en 9).
In 1908 vindt ook het overlijden van René Panhard, oprichter van de firma, plaats.
In zijn plaats komen zoon Hyppolyte en vervolgens zijn neef Paul, die beetje bij beetje de teugels overneemt in de jaren 1940 tot 1967.

Afbeelding 2 Panhard stand in 1910 met groot doorsnedemodel van de SS cilinder

De stoutmoedige SS-techniek stoelt op die van de stoommachines met hun systeem van stoomschuiven, en beangstigt de mensen aanvankelijk. In die tijd kwamen motoren nauwelijks boven de 1000 toeren, en die SS-motor draait op wel 1400 toeren!

Kleppenmechanismen baren nog veel zorg qua onderhoud en smering. Klepgedrag in de cilinderkop hangt af van de kwaliteit van het gebruikte metaal, de spanning van de klepveer, allerlei elementen die men weliswaar beheerst, maar die nog lang niet uitontwikkeld zijn.
Let wel, boven een bepaald kritisch toerental gaan de kleppen zweven en gaat het motorrendement verloren.
Ook Panhard geeft toe behoorlijk wat moeilijkheden te hebben bij het onderhoud van zijn kleppenmotoren.
De keuze voor de schuivenmotor is dus beslist geen modegril, maar meer een besluit dat na rijpe overweging valt richting de superieure technologie.

 

 

 

 

Afbeelding 3: Limousine P&L 20 CV 1909 type X7 (of X9, met andere transmissie, of X14, met dubbele remmen). Eerste P&L met 4-cilinder SS-motor, leeg gewicht 1900 Kg

 

 

 

 

 

 

Afbeelding 4: Doorsnede eerste P&L viercilinder SS. De halfbolvormige cilinderkop zorgt voor betere vulling en verbranding

De werking van de schuivenmotor
Deze motor neemt van de klassieke motor de cilinders, drijfstangen, zuigers, krukas en carter over, maar in het carter bevindt zich een extra element: een zijdelings liggende krukas (K) die door de hoofdkrukas (E) wordt aangedreven via een ketting (I).(zie afb. 4)
Deze zijdelingse krukas heeft een functie die vergelijkbaar is met de tegenwoordige nokkenas.
Op deze as zijn excentrisch drijfstangetjes (L) gemonteerd die verbonden zijn met een “oortje” onderaan een dunne gietijzeren bus (een bus die men in het Frans tiroir(=schuiflade) of chemise(=huls) noemt). Die bussen – er zijn er twee per cilinder – passen nauw in elkaar en glijden, bediend door de drijfstangetjes, op en neer in de cilinder. De zuiger gaat op en neer in de binnenste bus.
Dus, om nog even op een rijtje te zetten, van buiten naar binnen:
a. het motorblok met de cilinderboringen
b. de eerste bus die in de cilinder op en neer glijdt
c. de tweede bus die onafhankelijk van de eerste bus in deze op en neer gaat
d. de zuiger met drijfstang die in de tweede bus zijn werk doet.

Afbeelding 5: Laterale krukas met drijfstangen, bussen, zuiger en cilinderkop

Wat is nu het nut van die bussen? Zij geven d.m.v. sleuven in hun bovenkant links en rechts (dus twee sleuven per bus) toegang tot hun binnenste. Omdat de bussen door de laterale krukas op en neer worden bewogen, maar met een bepaalde afwijking ten opzichte van elkaar, zullen de sleuven in een vloeiende beweging tegenover elkaar of van elkaar komen te staan, waardoor een doorgang naar het binnenste geopend dan wel gesloten wordt, en dat links of rechts. Met de inlaatsleuven tegenover elkaar,                
de uitlaatsleuven verschoven van
elkaar en een zuiger die naar beneden gaat kan zo gas aangezogen worden in de verbrandingskamer, met beide inlaat- en uitlaatsleuven verschoven en opgaande zuiger volgt compressie. Tijdens de werkslag zijn alle sleuven dicht en bij de uitlaatslag gaan de uitlaatsleuven open.
Op deze manier zijn de vier slagen van de viertaktmotor geregeld.
Vanwege de afwezigheid van kleppen hoeft de verbrandingskamer niet meer een
of andere rare vorm te hebben, maar kan de cilinderkop mooi halfbolvormig uitgevoerd worden, met de bougie in de top.
De kop is voorzien van een cirkelvormige gleuf waarin de bussen zo hoog mogelijk omhoog kunnen schuiven. Verder is hij voorzien van afdichtingspakkingen, twee dunne boven en een dikkere beneden, zodat wanneer de sleuven nog (gedeeltelijk) open staan op een ongewenst moment de doorgang door de koppakking wordt afgesloten (zie fig.6, situatie 3,4).

Afbeelding 6: De vier takten van de SS

De voordelen van de kleploze motor
In tegenstelling tot de klepbediening, die nogal tik-tak is, is de bediening van de bussen veel smeuiiger, zonder plotselinge overgangen. Alle bewegingen zijn geleid, zonder speling. In technische taal heet dit een desmodromische bediening. Door de afwezigheid van het geluid van tikkende kleppen is de motor veel stiller: stationair hoor je hem helemaal niet, en bij vol vermogen hoor je wat gefilterd gekabbel.
Indertijd werd in kleppenmotoren slechts 20 % van de brandstof die tot de carburateur was doorgedrongen gebruikt voor motorvermogen. De bougie zat (bij zijklepmotoren, BT) ver verwijderd van de uiteinden van de verbrandingsruimte. De verbrandingsvoortgang bleef sterk achter bij de compressie en zorgde
voor 35 % onverbrand gas. Waar de
kleppen zaten was was de koeling                                                
moeizaam en werd kool gevormd. In de sleuvenmotor is de ademhaling een stuk beter geregeld door de grotere openingen en wordt turbulentie vermeden. De vulling van de cilinders is perfect, de bougie staat op de juiste plek en wordt optimaal gekoeld. Daardoor kan de compressieverhouding omhoog en krijg je een sterkere motor bij gelijk gewicht, die zuiniger is en minder calorieën verspilt aan koelwater of uitlaat. Het rendement stijgt tot boven de 30 %

De nadelen van de kleploze motor
Er zijn twee nadelen: de smering van de bussen luistert heel nauw, in verband met vreten, en hetzelfde geldt voor het in de hand houden van de uitzetting van de bewegende delen. Deze techniek vereist een zeer nauwkeurige fabricage van de bussen (tot op de micron, zoals Paul Panhard het uitdrukte), eerst in gietijzer en later in regular staal voor minder gewicht en meer nauwkeurigheid. Het is echter een groot geluk dat de aanwezige krachten zich verdelen over een groot contactoppervlak, zodat de oliedeeltjes die tussen de bussen gemangeld worden niet te heet worden en warmteoverdracht makkelijk verloopt. Maar het olieverbruik is vergelijkenderwijs hoog: zo’n liter op de 300 km, en de Panhards met dergelijke motoren verraden zich altijd door de blauwe walm die er achter hangt; vandaar misschien de uitdrukking: de concurrentie uitroken.

Vanaf 1922 wijdt de firma zich nog uitsluitend aan schuivenmotoren, die hun fabriekskenmerk worden.
In 1923 doet de binnenbus van bekleed staal zijn intrede. De binnenkant van de buitenbus krijgt eveneens een bekleding van witmetaal, dankzij een speciaal gepatenteerd procedé. Door de tralies in de sleuven worden ze zelfreinigend. De zuiger is voortaan van aluminium, en de cilinderkop uiteindelijk ook.

Afbeelding 7: Links oude gietijzeren bus, rechts 3 nieuwe Babbittstalen bussen+klein gewichtje. Over gewichtsbesparing en vooruitgang gesproken!

 

 

Afbeelding 8: De schuivenmotor wordt getest op de ring van Montlhéry. In juni 1925 vestigt een 20 CV het uurrecord op circuit’s met 185,773 km/h. In maart en september 1926 zet een 35 CV 8-cilinder SS van 6,3 liter (zie hierboven) diverse afstandsrecords neer met meer dan 200 km/h gemiddeld. De recordpogingen tot 1935 voortgezet

 

 

Nawoord
De Panhard&Levassor-fabrieken perfectioneren hun materiaal steeds verder, en worden met Voisin en Peugeot al gauw de enige producenten. In 1914 markeert het ontstaan van het 16 CV-type een beslissende periode in de historie van de firma. De P&L wordt als verbindingsvoertuig van het leger gekozen. Vanaf 1922 wijdt de firma zich nog uitsluitend aan schuivenmotoren, die hun fabriekskenmerk worden.
In 1923 doet de binnenbus van bekleed staal zijn intrede. De binnenkant van de buitenbus krijgt eveneens een bekleding van witmetaal, dankzij een speciaal gepatenteerd procedé. Door de tralies in de sleuven worden ze zelfreinigend. De zuiger is voortaan van aluminium, en de cilinderkop uiteindelijk ook. Paul Panhard, immer voorzichtig, beperkt de investeringen in machines, maar diversificeert het gebruik van zijn motoren: motoren met 6, 8 en 12 cilinders voor auto’s, vrachtwagens, autobussen, vliegtuigen; voorzieningen voor gebruik van diesel of houtgas.
Maar het zijn het dure motoren van een gedateerd ontwerp, met een hoog olieverbruik (van een speciale half-dikke soort) en een onderhoudsniveaudat niet voor alle handjes is weggelegd. En dus worden ze uiteindelijk vervangen door exemplaren met kleppen, die inmiddels ook een hele ontwikkeling hebben doorgemaakt. Na 1946 laat Panhard&Levassor de schuivenmotor voor wat hij is en concentreert zich vanaf dat moment op een kleine, zuinige motor: de tweecilinder van de Dyna.

Fig 9  De Panhard typen die een ‘moteur SansSoupapes’ hadden

Jérome Colignon
Vertaling; Bojo Teulings

Panhard Automobielclub Nederland

Panhard Motortechniek

Panhard Motortechniek

Weergaven: 671

Panhard Motortechniek

Eerder gepubliceerd in  Koerier 182

Peter Breed toonde mij onlangs een Panhard motorblok met een scheur erin. Dat kwam in het begin van de jaren ‘60 bij de M5 motorserie vaker voor, vandaar de introductie van een versterkte voorlagerzitting in M6 motorcarters vanaf serienummer 1732 met ingang van september 1962.
In dit geval bleek het echter om een versterkt M6 motorcarter te gaan, en wel een Citroën revisiemotor met een R achter de motor typecode. Dat hield voor die periode in, dat er gebruik gemaakt is van speciale, voor reparatie-overmaat bedoelde hoofdlagers. Gegevens daarover zijn schaars, en bovendien bleek de tekst van het hierover onder Citroënbeheer uitgegeven Technisch Bulletin 24-9 van 25 februari 1966 enige fouten te bevatten. Dat is na de overname van Panhard door Citroën wel eens meer voorgekomen, want ook in het Technisch Bulletin 24-2 van juli 1965 over de introductie van nieuwe drijfstangen met bronzen lagerbussen bleken enige pistonpen gegevens precies verkeerd-om te zijn vermeld. Destijds heb ik hieruit kritiekloos gegevens overgenomen in een artikel over de PL krukastechniek in de jaren ’90, wat enig literair stof heeft doen opwaaien.
Desinteresse van Citroën? We zullen het nooit te weten komen. Normaal gesproken zouden tekstfouten in een technisch fabrieksbulletin echter onherroepelijk tot een rectificatie hebben moeten leiden, wat in beide gevallen niet is gebeurd.
Omdat informatie over dit onderwerp lastig is te vinden heb ik de relevante gegevens bij elkaar gezocht, en gebruik makend van de gelegenheid aangevuld met nuttige informatie over zuigers en zuigerveren.

Fabrieks modificatie-markering bij M5 motoren gefabriceerd in tweede semester van 1960.
Seriemotoren van het type M5 / 848cc uit de produktieperiode 07/1960 – 11/1960 met motor typecode 1708 R, 1709 R, 1714 R, 1715 R, en 1716 R waren oorspronkelijk voorzien van zuigers met 5 veergroeven en Ø 22mm pistonpennen met een bronzen lagerbus. Vóór aflevering werden deze motoren gemodificeerd met 4-veergroeven zuigers en Ø 25mm pistonpennen zonder bronzen lagerbus. Daarbij werd een R aan de motorcode op het carter toegevoegd.

Krukashoofdlagers 2 NU 09.
Vanaf oktober 1955 (Dyna Z vanaf code mécanique CA op het typeplaatje) gebruikte Panhard SKF rollagers van het type 2NU09 als krukashoofdlagers. De krukas hoofdlagertappen draaien zonder gebruik van een lagerbinnenring direct op de lagerrollen. In de praktijk bleek, dat bij warmte-uitzetting van het motorcarter het voorste hoofdlager bij zware belasting soms ruimte in zijn zitting kon krijgen, wat uiteindelijk ernstige motorschade tot gevolg had.
Als oplossing werd in motoren vanaf de typecodeserie 1652 een voorste krukaslager met een mincode gemonteerd (Panhard nr. 349557, herkenbaar aan een ingegraveerd minusteken op de lagerzijkant). Voor het achterste krukaslager bleef ongewijzigd een standaard 2NU09 lager voorgeschreven (Panhard nr. 346531).
Bij krukassen waarvan het centrale element is gemerkt met een X dient echter ook voor het achterste krukaslager een 2NU09— lager 349557 te worden gebruikt!

2 NU 09—  rollagers en hun functie.
Een “minuslager” is een uit de productie geselecteerd 2NU09 rollager waarvan de rollen een fractie grotere diameter hebben, waardoor de binnendiameter van de rollenring één honderdste millimeter kleiner is: 55,010 mm. In combinatie met de voorspanning van het voorlager in zijn zitting in het motorcarter wordt zo de vereiste passing van de krukas in het voorste hoofdlager bereikt. Het gebruik van een 2NU09— rollager is dus feitelijk een correctiemaatregel om de vereiste minimale voorspanning van de krukas in het voorste hoofdlager ook onder kritische bedrijfsomstandigheden enigszins te behouden, wanneer het motorcarter zover is uitgezet dat de lagervoorspanning in zijn zitting gering geworden is. Helaas zijn de originele Panhard 2NU09—  lagers al sinds de jaren ’90 uitverkocht.

Tegenwoordig passen de meeste merken 2 NU 09 lagers niet meer op een Panhard krukas.
De meeste lagerfabrikanten hebben begin jaren ’90 de diameter van de 2NU09 lagerrollen gewijzigd, waarbij de buitendiameter van de (bij Panhard niet gebruikte) lagerbinnenring werd aangepast. Gevolg: sinds die wijziging zijn de 2NU09 lagers van de meeste fabrikanten niet meer bruikbaar voor montage op een Panhardkrukas. Gelukkig heeft de Japanse fabrikant NTN deze modificatie niet gevolgd, waardoor tegenwoordig voor zover bekend alleen een NU209 rollager van het merk NTN nog in een Panhardmotor toepasbaar is.
Via handmatig testen van enige toepasbare NU209 rollagers op de voorste hoofdtap van de losse krukas treft men soms een lager wat los spelingvrij en enigszins “vettig” op de voorste krukastap schuift, en wat als minuslager kan worden gemonteerd. Afhankelijk van de fabrikant worden beide typecodes 2NU09 en NU209 voor hetzelfde rollager gebruikt.

Voorspanning van het voorste krukaslager in het motorcarter.
Volgens de gegevens in de RTA uitgaven over de PL17 en de 24 modellen dient de buitendiameter van het voorste krukas rollager 0,085 mm – 0,130 mm groter te zijn dan de diameter van de voorlagerzitting in het motorcarter.

2 NU 09 rollagers met reparatie-overmaat.
Zowel in de normale produktie als bij de fabrieks-revisiemotoren kwamen motorcarters voor waarvan de voorste lagerzitting een net iets te grote diameter had om de vereiste voorspanning van het voorste krukaslager te verkrijgen. Het motto “weggooien is zonde” stond ook bij Panhard hoog in het vaandel geschreven. Lagerfabrikant SKF leverde een overmaats 2NU09 lager met een chroomlaag van 0,10 mm op de lagerbuitenring, waardoor de lagerdiameter tot 85,20 mm werd vergroot. Dit overmaatlager werd ook in een minusversie geleverd (met minusteken achter het SKF nummer).
Daarmee kon een groot deel van deze “buiten tolerantiecarters” toch nog in het produktieproces worden gebruikt.

De verschillen tussen beide overmaatlagers zijn:

  • 2NU09 overmaat rollager normaal, SKF nr. 431875 R  (Panhard nr. 385305),
    diametermaten: buiten Ø 85,20 mm en binnen Ø 55,000 mm.
  • 2NU09 overmaat rollager minus, SKF nr. 431875 R —  (Panhard nr. 385159),
    diametermaten: buiten Ø 85,20 mm en binnen Ø 55,010 mm.

Motorcarters die van een overmaats voorste krukaslager zijn voorzien (vanaf serienummer 1732) kregen een R achter dit nummer, en na de overname door Citroën ook achter het serienummer op het Citroën motortypeplaatje.
Ik heb geen informatie kunnen vinden vanaf wanneer deze overmaatlagers in de productie zijn ingevoerd, maar gelet op de datum van het technische Citroën bulletin (02/1966) zal dat vermoedelijk niet eerder dan 1965 zijn geweest.
Bij twijfel of voor een motorcarter een overmaats lager vereist is, kan dit snel worden vastgesteld door er (koud) een standaard 2NU09 lager in te passen. Valt dat er zonder problemen in, dan dient beslist naar een overmaats lager of een ander motorcarter gezocht te worden. Maar ook hier geldt: (op-) meten is zeker weten!
Dat laatste is altijd het beste advies, want nadat de Panhardproductie in 1967 was beëindigd, is er onder het Citroën regime ooit een slechte serie nieuwe krukassen geproduceerd met een veel te kleine diameter van de hoofdlagertappen. Deze krukassen zijn, voorzien van een set (slecht passende-) standaard hoofdlagers, gewoon als nieuw onderdeel verkocht(!) Uiteraard is er daarvan een aantal gewoon gemonteerd en dus ook snel stuk gelopen, alvorens er binnen de Panhardwereld voor deze “Citroënblunder” werd gewaarschuwd. Indien een dergelijke verdachte krukas wordt aangetroffen is het verstandig om voor een goede oplossing contact op te nemen met Peter Breed.
Het met behulp van goede micrometers en de juiste documentatie controleren van de voor montage geselecteerde onderdelen kan ook hier een hoop drama’s voorkomen.

Aanvullende passing- en montageadviezen van de krukas hoofdlagers.
Verricht de reparatie-werkzaamheden volgens de richtlijnen zoals beschreven in het PL17 werkplaatshandboek.
Verwijder vóór de lagerdemontage de 4 borgingen op de rand van de lagerzitting.
Vermijd bij het opwarmen van een hoofdlagerzitting voor de lagerdemontage in motorcarter en alu achterdeksel de directe verhitting van het lager zelf, om de geharde oppervlaktelaag niet te beschadigen i.v.m. mogelijk hergebruik. Een “worst” van aluminiumfolielagen aanbrengen kan enige bescherming bieden.
Controleer zowel de krukas hoofdtappen als de geselecteerde lagers vóór montage zorgvuldig op beschadiging, slijtage, en roestpitting op de rollen. Roestpitting vernielt de geharde oppervlaktelaag op de lagerrollen, waardoor de binnen- en buitenloopbaan van de rollen wordt beschadigd. Let bij het voorlager op zijdelingse slijtage van de lagerrollen door de rand van de voorste hoofdlagertap, veroorzaakt door de axiale druk van het koppelinggebruik op de krukas.  Beschadigingen van deze “drukrand” laten herstellen, daar anders de zijkant van de lagerrollen extra slijtage oploopt. Daarna de gewijzigde axiale krukasspeling opnieuw afstellen. Ook “new old stock” lagers hebben na lange opslag vaak roestvorming. Bij enig risico op volgschade niet monteren!

Passing voorste krukashoofdlager.
Selecteer een 2NU09 lager wat koud al vettig op de voorste krukastap past, en waarvan de buiten Ø 0,085 tot 0,130 mm groter is dan de binnen Ø van de (schone-) voorste lagerzitting in het motorcarter.
Gebruik een motorcarter met typecode 1732 of later i.v.m. de versterkte voorlagerzitting.
Verwarm het motorcarter rondom de voorlagerzitting tot 120° met een föhn of behangstripper (veiliger dan een brander), en monteer het geselecteerde voorlager in zijn zitting. Laat het carter met een gewicht op het lager geheel afkoelen.
In koude toestand mag de krukas niet zonder meer in het gemonteerde voorste lager passen.

Na met een föhn het carter rondom de voorste lagerzitting ± 45° te hebben opgewarmd dient de “opgevouwen” krukas erg “vettig” in het gemonteerde voorste lager te schuiven. Na afkoelen is er een lichte voorspanning voelbaar, maar dient de krukas zonder een duidelijk “knokken” van de rollen te kunnen draaien, en mag beslist niet vrij in het lager op en neer kunnen schuiven. Voldoet de passing aan deze kritische eisen, dan na opwarmen tot 45° opnieuw de krukas uit het lager nemen om de 4 borgingen van het lager aan te brengen zoals beschreven in het PL17 werkplaatshandboek. Vervolgens de lagerzitting weer opwarmen tot 45° om de krukas definitief in het voorste lager te kunnen laten zakken.

Passing achterste krukashoofdlager.
Een aluminium achterlagerhuis vóór dé- of montage altijd opwarmen tot maximaal 80°
Vooraf zonodig achterste lagerhuis laten modificeren voor montage van een Viton dubbellips oliekeerring (Peter Breed).
Aluminium achterlagerhuis zet uit bij opwarmen; na afstelling axiaalspeling: controleer diameterverschil van lagerbuitenring met zitting in achterlagerhuis, en respecteer ± dezelfde waarde als bij het voorste hoofdlager t.o.v. zijn zitting in het motorcarter. Gemonteerd lager in lagerhuis dient “strak vettig” op de achterste krukastap te passen, zonder “knokkende rollen” bij draaien. Bij alu achterlagerhuis: na definitieve montage de 4 lagerborgingen aanbrengen.
Gietijzeren achterlagerhuis zet nauwelijks uit; na afstelling axiaalspeling: lager + afstelringen koud in lagerhuis persen.
Achterlager in gietijzeren achterlagerhuis dient vrij maar zonder speling op de achterste krukastap te passen.

Voor het afstellen van de axiale krukasspeling met afstelringen in het achterste lagerdeksel is een oud 2NU09 rollager met een wat afgeslepen buitenrand een handig hulpgereedschap. Kies hiervoor een lager van het zelfde merk i.v.m.  verschillen in de lagerrolbreedte tussen de diverse fabrikanten(!) Let ook op zijdelingse slijtage van de lagerrollen, en vergelijk de afmetingen van het te monteren lager en het “gereedschaplager” met de micrometer. Meet hiermee ook de werkelijke dikte van de te gebruiken afstelringen. Niet schrikken van de verschillen; beter dit vóór de montage vast te stellen dan er na, want een paar ringen van 0,10 die 0,8 blijken te zijn geven al gauw een fataal verschil in de voorgeschreven axiale krukasspeling van 0,05mm —0 / +0,05mm!  De afstelling hiervan wordt duidelijk beschreven in het PL 17 werkplaatshandboek. Verwarm voor de meting de alu lagerzittingen tot 45° om de krukas zo vrij mogelijk in de lagers te laten bewegen, wat een nauwkeurige spelingweergave op de micrometer mogelijk maakt.

Speciaalgereedschap voor de- en montage van 2NU09 rollagers.
Bij gebruik van een aluminium achterlagerhuis is het praktisch, maar bij een gietijzeren achterlagerhuis is het ècht noodzakelijk om gebruik te maken van het Panhard krukaslager montagegereedschap Wilmonda DOF. Omdat goed gereedschap voorkomt dat uw hobby echt werken wordt, geef ik hierbij enige tips hoe dit gereedschap m.b.v. draaibank,  lasapparaat en een schroefdraad tappenset voor M16 fijne draad is te maken. Nota: géén “kauwgomijzer” gebruiken!

1. De basis is een stuk massief stalen staaf van meer dan 60mm Ø, waarvan na inspannen in een draaibank minimaal 40mm bewerkbare lengte overblijft. Deze 40mm lengte wordt afgedraaid op Ø 60mm. Van de op Ø 60mm afgedraaide lengte wordt vervolgens de eerste 11mm lengte afgedraaid op Ø 54,90mm.
Nota: het Ø 54,90mm deel moet vrij in een 2NU09 minuslager kunnen schuiven, terwijl het Ø 60mm deel vrij door de metalen lagerkooikraag (aan van krukas afgekeerde kant) op de platte zijkanten van de lagerrollen moet kunnen rusten.

2. Zoek een sterke bout van ± 120mm lengte met wat fijne draad van een gangbare diameter, waarvan bij metaal bewerkingsbedrijven een draadtappenset voorhanden is. Ik koos vanwege de belasting een M16 bout met fijne draad.
Zoek daarbij een vanwege de belasting forse passende moer bij, bijvoorbeeld een aandrijfas naafmoer. De eventueel aanwezige maar ongewenste nylock ring is na iets warmstoken te verwijderen.

3. Boor het bewerkte stalen staafstuk tot zo’n 50mm diepte in, en snij daar schroefdraad voor de te gebruiken bout in.

4. Zaag het bewerkte 40mm staafstuk netjes van het restdeel af, en werk de beide einden braamvrij af.

5. Draai de bout met de boutkop aan de dikste (Ø 60mm) kant in het bewerkte 40mm lange staafstuk vast.

6. Zoek een stevig hol vierkantprofiel van ± 100mm lengte, wat flink ruim over de boutkop heen past. Ik koos een stuk 40x4mm uit de afvalbak. De bedoeling is de boutkop op de Ø 60mm zijkant van het bewerkte staafstuk stevig vast te lassen, en daar overheen het stuk vierkantprofiel als een soort “handvat” ook stevig vast te lassen.
Daarmee kan het gereedschap zonder problemen in een bankschroef worden vastgezet.

7. Onder de draadeindmoer zijn nog twee stevige ringen nodig. De grootste is een forse plaatring Ø ± 40mm met dikte van ± 3mm. De kleinste is een platte ring Ø ± 30mm met dikte ± 2mm. Smeer de ringen voor gebruik in met wat kopervet.

8. Als eerste hulpstuk een afstandsbus die ruim over een 2NU09 overmaatlager heen valt. Binnen Ø 85,5 x buiten Ø ± 95mm x hoogte 35mm. Ik nam de bovenkant van een cylinderbus (vermoedelijk Alfa) met een praktische brede kraag.

9. Tenslotte het tweede hulpstuk: een sterke metalen schijf van Ø ± 100mm en minimale dikte van 15mm, waarvan in het midden een gat van iets meer dan de boutdiameter (± 17mm) doorheen wordt geboord. Daarna de randen braamvrij afwerken. Dank zij het als “handvat” aangelaste stuk vierkantprofiel kan dit gereedschap ook gebruikt worden om met minder risico een lager in een heetgestookte zitting te monteren.

Zuigers en zuigerveren.
Bij demontage altijd de bovenste compressieveer controleren op slijtage als gevolg van inslaan in zijn zitting.
Vaak is dit al direct zichtbaar, maar de dikte opmeten van de hoogte van de veer in zijn zitting èn aan de buitenrand geeft het verschil duidelijk aan. Bij tekenen van slijtage de compressieveer zonder meer vernieuwen in verband met toekomstig breukrisico. Is de veergroef in de zuiger ook uitgeslagen, dan kan een revisiebedrijf de groef uitdraaien voor montage van een dikkere bovenste compressieveer. Vanwege de hoge thermische belasting werd een verchroomde bovenste compressieveer gemonteerd. Let bij zuigerveermontage op de voorgeschreven slotspeling, de verdeling van de sloten over 120° en een eventueel aanwezig merkteken, dat naar de zuigerbovenkant gericht dient te zijn.

U-flex olieschraapveren.
Vanaf 21 november 1960, (met ingang van motorcode 1721), werden de zuigers van de luchtgekoelde Panhardmotoren uitgerust met zeer flexibele U-flex olieschraapveren van buitengewoon goede kwaliteit.
Deze U-flex olieschraapveren behoren bij de 85mm boring van een Panhardcylinder 7,8 – 9,4 mm groter te zijn dan hun zittingdiameter in de zuiger. Deze “overlap” levert een voorspanning op, waarmee ze hun taak ook bij cylinderslijtage nog uitstekend kunnen verrichten en onder normale omstandigheden tamelijk onverslijtbaar zijn.
U-flex olieschraapveren passen zich aan naar de vorm van de cylinder, die na een zekere gebruiksperiode niet meer rond, maar enigszins ovaal gesleten is als gevolg van de draairichting van de krukas, en de daarmee gepaard gaande belasting van de zuigers op hun cylinderwand.
Ook na hermontage kunnen U-flex olieschraapveren (mits onbeschadigd en correct gemonteerd) hun taak weer naar behoren verrichten. Dit in tegenstelling tot conventionele olieschraapveren uit één stuk, die na een hermontage doorgaans wèl olieverbruik veroorzaken. Gebruikte onbeschadigde U-flex olieschraapveren zijn dus altijd voor hergebruik geschikt, en omdat ze schijnbaar niet meer geproduceerd worden, is het verstandig ze NIET WEG TE GOOIEN! Met een paar gebruikte U-flex schraapveren heb ik eens een oudere Panhardmotor, die met conventionele olieschraapveren rookte als een dragonder, efficiënt kunnen repareren.

Tip: mensen die ooit eens als gevolg van het gebruik van slecht zuigerveer-montagegereedschap tijdens de montage een U-flex schraapveer hebben beschadigd, raad ik aan om twee kleine electriciteitsschroevendraaiertjes als hulpgereedschap te gebruiken, en daarmee de zuiger met veren op de werkbank bij goed licht en duidelijk zichtbaar in de cylinder te monteren. Denk aan de juiste positie van de zuiger t.o.v. de cylinder, een 120° verdeling van de zuigerveersloten, en het U-flex veerslot binnen 15° van de pistonpenboring. Warm de zuiger iets op en steek de pistonpen in zijn boring tot een randje door in de drijfstangopening, om die tijdens de montage te kunnen “voelen”, en monteer één circlip. Ondersteun zuiger en cylinderkop voldoende bij het verder op zijn plaats tikken van de pistonpen met een houten- of kunststof hamertje en een hulpstuk op de pistonpen. NU NIET VERGETEN om met een doek de cylinderopening in het carter goed af te stoppen alvorens de tweede circlip van de pistonpen te monteren (ik spreek uit ervaring, want bij pech vliegt die meestal het carter in, en bezorgt vervolgens een hoop zoek- en hengelellende!)

Tip: goed “hengelgereedschap” voor een dergelijke situatie is een rubber slangetje met een staafmagneetje er aan.

Mogelijkheden voor montage van U-flex olieschraapveren op oudere zuigers.
Oudere Ø 85mm zuigers met twee conventionele olieschraapveren kunnen volgens een Franse Hoge Priester in de PL techniek eventueel ook met één U-flex olieschraapveer in de groef boven de pistonpen worden uitgerust, waarbij de onderste schraapveer beslist NIET meer mag worden gemonteerd en die groef leeg blijft! Anders ontstaat risico op vastlopen. De breedte van de bovenste schraapveergroef dient zonodig aan een 4,5mm brede Panhard U-flexveer te worden aangepast, of men zoekt in de handel twee 4mm brede U-flexveren voor een zuiger van 85mm diameter (+ overlap), zoals b.v. NSU in zijn motoren gebruikte. Wel dienen de spoelopeningen in de groefbodem aangepast te worden aan de spoelopeningen in de U-flex veergroef van recentere, voor een U-flexveer ontworpen PL zuiger. In het algemeen is het vervangen van deze oudere 5-groefszuigers door goed passende 4-groefs zuigers met 25mm pistonpennen van recentere uitvoering toch een betere oplossing, omdat daarmee tevens het bekende breukrisico van de 22mm pistonpennen wordt voorkomen. Daarbij vervalt echter de bronzen pistonpen lagerbus, waardoor beslist de olietoevoer in de drijfstangogen moet worden aangepast volgens de beschrijvingen in het werkplaatshandboek van de PL17. Peter Breed heeft overigens een oplossing gevonden om drijfstangen met een pistonpengat van 25mm toch van een dunne bronzen lagerbus te kunnen voorzien.

Welke type 25mm pistonpen in welke type drijfstang.
In drijfstangen zonder bronzen lagerbus dienen zwarte pistonpennen te worden gemonteerd. Deze motoren mogen daarom zolang ze niet op bedrijfstemperatuur zijn NIET zwaar worden belast!! De zwarte pistonpennen mogen ook nooit met benzine o.i.d. worden schoongemaakt, omdat de zwarte oppervlaktebehandeling daarin kan oplossen.
In drijfstangogen mèt een bronzen bus (vanaf juli 1965 – motorcode 1747) dienen chroomstalen pistonpennen te worden gebruikt.

Het gebruik van gedesaxeerde zuigers verdient de voorkeur.
De door Panhard gemonteerde zuigers hebben meestal een spleet. Let er bij montage op dat die spleet bij de linker cylinder aan de onderzijde hoort te zitten en bij de rechter cylinder aan de bovenzijde.
Controleer een gedemonteerde zuiger ook op scheurtjes. Die ontstaan doorgaans aan de “spleetkant” ter hoogte van de verdikking voor de pistonpen boring aan de binnenkant van de zuiger.

Net als de meeste autofabrikanten paste Panhard in de automotoren gedesaxeerde zuigers toe. Dat houdt in, dat de pistonpen boring in de zuiger zich iets uit het midden bevindt. Op het moment van de ontbranding van het gecomprimeerde benzine-luchtmengsel op het bovenste dode punt van de zuiger bevindt het drijfstangoog zich iets uit het midden van die zuiger (aan de kant zonder spleet), waardoor de compressieslag de zuiger via zijn excentrisch  bevestigde drijfstang de krukas direct in zijn draairichting wegdrukt. Daarmee wordt de kracht van de compressieslag stiller en met een veel geringere belasting van het krukaslagerwerk doorgegeven dan wanneer de zuiger met zijn drijfstang op het ontbrandingsmoment loodrecht op de krukaslagers bonkt.

Helaas bleken de gietmallen van de gedesaxeerde Panhard personenwagenzuigers aan het eind van de jaren ’70 aan vervanging toe te zijn. Gezien de beëindiging van de personenwagenproduktie was het niet rendabel om nieuwe mallen te maken. Na enige onderhandelingen kreeg de Citroën onderdelenvoorziening toestemming om van de militaire produktie zuigers voor civiele reparatiedoeleinden te mogen betrekken. Om onbekende redenen (vermoedelijk produktiekosten) waren deze zuigers uit de militaire produktie echter niet gedesaxeerd. Door een korte tijd later opgestart  ombouwprogramma van de Panhard pantservoertuigen met een 4-cylinder luchtgekoelde benzinemotor naar een Mercedes dieselmotor, kwam er enige jaren daarna nog een grote restpartij van deze “militaire” zuigers op de markt. Deze niet gedesaxeerde zuigers zonder spleet zijn veel voor revisiewerk van Panhard personenwagenmotoren gebruikt, wat bij acceleratie meestal duidelijk aan een “rauwer” geluid te horen is. Door de hogere lagerbelasting vermindert de levensduur van het draaiend gedeelte van de motor. Bij montage van deze niet-gedesaxeerde zuigers wijzigt echter ook het Bovenste Dode Punt merkteken op het vliegwiel een paar graden. De ervaren Franse Hoge Priesters in de Panhardtechniek gaven dat bij een revisie doorgaans keurig aan door het BDP merkteken te corrigeren, maar het verdient aanbeveling om dat bij een motor van onbekende herkomst toch te controleren i.v.m. een juiste afstelling van de voorontsteking. Inmiddels zijn er doorgaans wel weer gedesaxeerde zuigers zonder spleet in Frankrijk verkrijgbaar.

Aanvullende montage adviezen voor zuigers en cylinderbussen.
Let er bij het vervangen van zuigers in een Panhardmotor altijd op, dat het gewicht van het samenstel zuiger + pistonpen + zuigerveren + borgveren van de linkerzijde gelijk moet zijn aan de rechter zijde. Een gevoelige oliegedempte balans is daarvoor een perfect gereedschap. Daarnaast dienen de zuigers nauwkeurig bij hun cylinderbus te passen. Raadpleeg daarvoor het Panhard werkplaatshandboek of de Revue Technique Automobile van de Dyna / PL17 of van de 24 modellen. Let ook op een zo gelijk mogelijke compressieverhouding tussen links en rechts. Voor motoren vanaf serienummer 1732 is het raadzaam de cylinderinhoud door vloeistofmeting met vulringen op gelijk niveau te brengen, maar respecteer ook hier de fabriekstoleranties (RTA Dyna / PL17, hoofdstuk 7: constructiewijzigingen 1962 – 1963). Het buiten de toleranties verhogen van de compressie kan in bepaalde omstandigheden tot gevolg hebben dat van een originele standaardkrukas de drie centrale elementen zich onderling door te hoge belasting op hun perspassing gaan verzetten, wat tot fatale motorschade leidt!

Voor de cylinderkoppen geldt: deze bezitten een iets conische boring, waardoor de erin gemonteerde cylinderbus in koude toestand diezelfde conische vorm heeft. Op bedrijfstemperatuur zet de cylinderkop zover uit, dat de conische vorm verdwijnt. Werkzaamheden aan een cylinderbus dienen daarom plaats te vinden in gedemonteerde toestand.

Panhard speciaal.
Tot slot nog een opmerkelijke “solution économique” die door de technische inspecteurs van Panhard wel eens bij een dealer als oplossing voor hoorbare slijtage van zuigers en cylinders werd geadviseerd. Na demontage van de cylinder werd de cylinderbus na voldoende verhitten een kwart slag in zijn zitting gedraaid (alleen mogelijk met bussen zonder uitsparingen aan de onderzijde). Daarna liep de motor meestal hoorbaar stiller, en bespaarde zo de garantie-afdeling de kosten van een nieuwe set zuigers met cylinderbussen. Het zal de lezer duidelijk zijn dat het in dit laatste geval gaat om zéér confidentiële informatie met de vermelding “droits de réproduction strictement réservés!”

Rolf Nijenhuis

assistance@panhard.nl

Panhard Automobielclub Nederland